Leerlingen
Pas na haar vertrek in 1953 naar Suriname, ontpopte Nola zich tot pedagoge. De enige – tot dus ver bekende – leerling die Nola lesgaf in Amsterdam was de joodse keramiste Brigitte Pos-Kray (1924-2018).
Pos-Kray over Nola: ‘Van haar leerde ik de techniek om van licht naar donker te werken en de voor lithografie benodigde vaardigheden. Ze was heel serieus in haar vak.’ Tijdens haar onderduik wist Brigitte wonderwel ongemoeid Nola’s atelier in de Falckstraat te bereiken. In de veronderstelling dat de oorlog ooit voorbij zou zijn, nam ze les bij Nola ter voorbereiding op de Kunstacademie. Kray, die in 1945 trouwde met de directeur van de Amsterdamse toneelschool de Nederlands-Surinaamse Willy Pos, herinnerde zich later hoe dat de realistische kunststroming waartoe Nola zich had bekeerd, na de oorlog had afgedaan.
Caribisch gebied
Nola wilde graag uitgezonden worden naar Suriname om les te geven bij het Cultureel Centrum Suriname (CCS). Ze vroeg de zusterorganisatie in Nederland, de Stichting voor Culturele Samenwerking (Sticusa), haar uit te zenden. Maar Nola was vanwege haar communistische sympathieën niet welkom in Suriname. Ze pakte in 1953 op eigen gelegenheid de boot. Ze deed eerst Trinidad aan waar ze een tentoonstelling hield, bezocht Guadeloupe en koerste vervolgens naar Suriname. Haar plan om Haiti en de daar gevestigde tekenschool van Dewitt te bezoeken liet ze vermoedelijk varen. Of ze misschien ook van zins was de school van de geestverwante Edna Manley te bezichtigen is onbekend.
Eenmaal in Paramaribo gaf ze – om in haar levensonderhoud te voorzien – les aan de hoofdstedelijk elite. Niet lang daarna vroeg het CCS haar een cursus Schilderen, tekenen, kunstgeschiedenis en anatomie te verzorgen. De succesvolle cursus werd in 1960 uitgebouwd tot de School voor Beeldende Kunst en Nola werd benoemd tot directrice. De school richtte zich op amateurs, maar voorzag ook in een 2-jarige tekenopleiding. Nola onderrichtte haar studenten in het kleurgebruik van de tropen en ontwikkelde een schema voor het schilderen van het ‘niet-Europese type’. In Europa, vond Nola, was er weinig aandacht voor de fysionomie van de zwarte mens. Ze stelde – de zwarte psychiater en antikolonialist Frantz Fanon indachtig – dat Suriname zich niet langer moest spiegelen aan Europa. Suriname diende een eigen nationale kunst te ontwikkelen wars van westerse invloeden en met waardering voor de eigen cultuur en geschiedenis. Ze meende dat de Europese kunstopleidingen haar studenten ‘verpestten’.
Richtingenstrijd
Nola was ruimhartig als het ging om talentvolle kinderen uit gezinnen die eigenlijk het lesgeld niet konden betalen, zoals Armand Baag en Soeki Irodikromo, maar ze was onverbiddelijk in haar kruistocht tegen abstracte kunst. Kritiek bleef niet uit. Met name haar oud-leerling Jules Chin A Foeng gispte haar artistieke smaak, haar gerichtheid op de Afro-Surinaamse bevolkingsgroep en haar lesmethoden. Volgens Chin A Foeng – die vrijelijk experimenteerde met westerse kunststromingen – had Fanons oproep tot dekolonisatie betrekking op onderwijs en ‘buitenlands’ kader. Hij begon zijn eigen school en kreeg navolging. In 1967 telde Paramaribo maar liefs vijf kunstopleidingen, waarvan de Stichting Academie voor Beeldende Kunst van Alphons Maynard opleidde tot een Middelbare i.p.v. Lagere Onderwijsakte. Nola besloot in 1968 eigenstandig haar school op te waarderen naar een vergelijkbare dagopleiding. Oud-leerling Ruben Karsters – net afgestudeerd aan de Amsterdamse Rijksacademie – zou er de scepter zwaaien onder auspiciën van Nola. De Sticusa – geldschieter van Nola’s opleiding – was not amused.
Kritiek
Er kwam meer kritiek. Kunstacademies in Nederland bij wie Nola’s leerlingen vervolgonderwijs genoten, klaagden dat Nola hen verkeerde technieken aanleerde. Dat Nola realisme tot enige ware kunststroming verhief en abstracte kunst verfoeide, zal daarmee te maken hebben gehad. Omgekeerd stelde Nola dat het Nederlands kunstonderwijs leerlingen geen technische vaardigheden meer aanleerde. CCS zegde Nola in 1970 de wacht aan. Sticusa was niet langer bereid subsidie te verstrekken als de school niet van koers veranderde. En dat kwam de stichting op de kritiek te staan van de dichter Dobru die in de Surinaamse krant De Ware Tijd van 11 januari 1971 schreef. ‘Alsof de Stikusa (sic!) hier voor ons moet bepalen wat voor ons land goed is.’ Dergelijke kritiek op Sticusa en het CCS in de rol van (koloniale) slippendrager was niet nieuw.
Op 71 jarige leeftijd begon Nola in 1971 doodleuk de Nieuwe School voor Beeldende Kunst in haar woonhuis. Ze besloot dat haar opleiding de eerste zou zijn die zelfstandige kunstenaars afleverde, zonder tussenkomst van Nederland. Haar leerlingen konden trouwens ook geen aanspraak meer maken op een beurs naar Nederland. Jules Brand-Flu, Wilgo Elshot, Soekinta en Rudi Chang behoorden tot de eerste lichting die in Suriname afstudeerde. Haar laatste leerlingen, Rinaldo Klas en George Ramjiawansingh, ontvingen in 1976 uit handen van de minister van Onderwijs, Ronald Venetiaan, hun certificaat. En in 1978 vereerde de toenmalige Surinaamse regering haar met de Ere-Orde van de Palm voor haar verdiensten voor het Surinaams kunstonderwijs.
Eind jaren 70 vertrok Nola enigszins teleurgesteld – de waardering van de jongere generatie kunstenaars waarnaar ze hunkerde bleef uit – naar het binnenland van Suriname. In opdracht van de afdeling Cultuur van het Ministerie van Cultuur, Jeugd en Sport verzorgde ze daar tekenonderwijs voor de kinderen in Brokopondo samen met samen met haar oud-leerling Stuart Manuel. ‘Bijzonder verkwikkend en alles wat je maar wilt is het werken met mijn leerling Stuart Manuel. (…). We werken goed samen, waar het betreft het voorbereiden en geven van de cursussen aan de kinderen hier’, schreef Nola aan haar vriendin Anita Berggraaf vlak voor ze in 1984 verongelukte. In Brokopondo-Centrum zou ze eindelijk haar historisch vierluik over slavernij en verzet daartegen voltooien.
Nola Hatterman Art Academy (NHAA)
Ondanks alle tegenstellingen werd Nola postuum in ere hersteld. Na haar dood in 1984 werd besloten de kunstopleiding naar haar te vernoemen uit eerbetoon voor haar bijdrage aan het Surinaamse kunstonderwijs: het Nola Hatterman Instituut. Tegenwoordig: de Nola Hatterman Art Academy. Een leerling als Armand Baag trad in zekere zin in haar voetsporen door de Afro-Surinamer als onderwerp van zijn werk te kiezen. Zoals zijn erven het formuleren:
‘Elk volk heeft recht op zijn eigen schoonheidsideaal en dat van de Afrikanen is ons ontnomen. Al vijftig jaar geleden trachtte Nola dat te herstellen. Zij vertelde de mensen hoe mooi ze zijn en niet te luisteren naar zulk soort onzin als dat hun mond te groot is of hun haar te kroes. Als je niet van jezelf houdt, kunnen anderen ook niet van je houden. De zwarte mens is altijd centraal blijven staan in het werk van Armand Baag. Op zijn eigen wijze probeert hij uitdrukking te geven aan het “Surinaamse oergevoel”, zoals hij dat uitdrukte.’
Hij paste de bij Nola geleerde technieken toe, maar bediende zich van een geheel eigen stijl, palet en kleurgebruik. Zie hier de film over Baag van Felix de Rooy, waarin dat ter sprake komt ( 27′:05″). Zie ook Nola’s leerling Jules Brand-Flu hierover. De film over Baag begint met Nola’s gedicht – door Baag op muziek gezet – Wan de (Een dag).
In de film die Frank Zichem begin jaren 80 maakte over Nola vertelt ze ook over lesmethoden. Naar eigen zeggen heeft Armand ‘een groot aandeel gehad in de totstandkoming van een speelfilm over het leven van zijn leermeesteres Nola Hatterman (1981).’
Een van Nola’s laatste leerlingen, Rinaldo Klas, was lange tijd directeur van de NHAA, tegenwoordig is de leiding in handen van Kurt Nahar en Sunil Puljhun.
In 1997 opende de Vereniging Ons Suriname op initiatief van Delano Veira en de kunstenaar Armand Baag in Amsterdam de Galerie Nola Hatterman. Myra Winter – enthousiast pleitbezorger van Nola en de Surinaamse kunst – zwaaide er lange tijd de scepter, en werd later opgevolgd door Joan Buitendorp. De galerie fungeerde als luchtbrug tussen beide landen. Er werden vele tentoonstellingen georganiseerd van Surinaams-Nederlandse en Surinaamse kunstenaars. Vanaf 1999 werd elk jaar met steun van het Prins Claus Fonds en luchtvaartmaatschappij SLM een kunstenaar van het Nola Hatterman Instituut uit Paramaribo ‘ingevlogen’ om er te exposeren, tot de eerste lichting behoorden Rinaldo Klas, George Struikelblok, Marcel Pinas, Kurt Nahar en Wilgo Vijfhoven.
Een andere brug vormde tussen 2006 en 2014 het uitwisselingsprogramma tussen de NHAA en de Rietveld Academie in Amsterdam.
De lesmethoden zijn inmiddels grotendeels veranderd, maar in de geest van Nola probeert de huidige NHAA onder het motto ‘Talent voorop’ kinderen vanaf 6 jaar via de Youth Academy kennis te laten maken met kunst. Een aantal daarvan stroomt door naar de vierjarige kunstopleiding die getalenteerde jongeren de mogelijkheid biedt zich te ontwikkelen tot autonome, beeldende kunstenaars.
Leerlingen
Een hele stoet leerlingen die later al dan niet van kunst hun professie maakte, volgde lessen bij Nola, in Nederland: Brigitte Pos-Kray, in Suriname: Armand Baag, Jules Chin A Foeng, Ruben Karsters, Frank Consen, Soeki Irodikromo, Jules Brand-Flu, Glenn Kallasingh, Doelmajid Soekinta, Rudi Chang, Wilgo Elshot, George Ramjiawansingh, Rinaldo Klas, Jozef Klas, Johan Pinas, Waidi Sontowidjojo, Kenneth Beeker, Esther Liesdek, Ilse Vreugd, Lies Franklin, Humphrey Windzak, Wels de Vlugt, Arnold Ritfeld, Ara, Stanley Brouwn, Robbert Doelwijt, Milton Kam, George Grimmère, Eriq Riebeek, Roy Dorder, Roy Yang, Henna Rommy, Hester Zoutendijk, Henna Lakisaran, Laurence Lieuw A Po, Peter Stenhuys, Lucy Kruisland, Merle Leiles, Lyn Panatjok, Khedoe, Carlos Blaaker, Chris Healy, Kenneth Flijders, Shamanee Kempadoo, Henna Brunings, Stuart Manuel, R. Crislau, Ricardo Melcherts, Marck Ho-Tham-Kouie en vele, vele anderen.
Kent u andere leerlingen of bent u zelf leerling geweest, stuur een mail of meld het op het Forum.